Seizoen 2007

Spannend tot de laatste race

2007 stond voor de organisatie van de Dutch Supercar Challenge in het teken van de grotere professionalisering van de klasse. Werd vroeger alles nog vanuit het huis van organisator Dick van Elk geregeld, vanaf dit seizoen trad Renate Vissers in vaste dienst bij de organisatie en werd in Breda een eigen kantoorpand betrokken. Ook in publicitair opzicht was het een topjaar. 20 uitzendingen van een half uur op RTL7 met wedstrijdverslagen en specials, 50 uitzendingen in geheel Europa via MotorsTV en een niet te tellen aantal publicaties op websites over de gehele wereld.

In de GT-divisie ging de strijd om het kampioenschap dat seizoen tussen Ardi van der Hoek en Arjan van der Zwaan in de Audi DTM TTR en Robert de Graaff en Philippe Ribbens in de ETEC-Viper. Het begin van het seizoen stond voor Van der Hoek en Van der Zwaan in het teken van het wennen aan de auto en een aantal technische tegenslagen. Zo braken de aandrijfassen een paar keer af en liep de auto in de vrije training op Oschersleben veel schade op.

Robert de Graaff en Philippe Ribbens stonden hierdoor lange tijd aan de leiding van het kampioenschap, maar toch slaagden Ardi van der Hoek en Arjan van der Zwaan erin om het kampioenschap binnen te slepen. De beslissing viel in de allerlaatste race op Assen, toen Ardi van der Hoek in een van de laatste ronden nog voorbij schoot aan teamgenoot Elmar Grimm. Het verschil aan punten bedroeg na afloop slechts twee: 268 om 266 punten.
 
In de Supersport I-divisie was de spanning ook om te snijden. Hier streden vier mannen om het kampioenschap, zijnde Peter van der Kolk, Pieter van Soelen, Henk Thuis en Richard van den Berg. Werkelijk alles werd er aan de BMW’s van de heren gedaan om vooraan in de klasse mee te kunnen rijden en om genoeg punten binnen te halen voor het kampioenschap.
 
Ook hier viel de beslissing pas in de laatste race op Assen. Richard van den Berg, tot dan toe koploper in het kampioenschap, blies zijn motor op en ook Pieter van Soelen moest opgeven met technische problemen. Peter van der Kolk reed ondertussen een wereldrace en rukte van de laatste plek op naar de eerste positie in zijn divisie, waardoor hij genoeg punten binnenhaalde voor het felbegeerde kampioenschap.
 
In de Supersport II-divisie deden de Russen hun intrede. Lev Fridman Oleg Petrokov en Victor Shapovalov verschenen aan de start met twee BMW’s uit het WTCC kampioenschap en hadden de snelle Jaap van Lagen ingehuurd om tijdens de vrije trainingen de fijne kneepjes van het vak te leren. De Russen maakten er een ware show van door met deze BMW’s altijd tot op het randje te rijden waarbij ze de curbstones niet schuwden.
 
Toch ging de titel niet naar Fridman, Petrokov of Shapovalov. Tony Brown en Ian White in een BMW E36 M3 en Milko Tas en Marcel Norbart, beiden in een Seat Leon SuperCopa, maakten het de Russen namelijk goed zuur waardoor de punten vaak naar anderen gingen. Uiteindelijk ging de titel naar het Engelse duo Brown en White, en eindigde Marcel Norbart zelfs nog op een knappe tweede positie.
 
In de Sport-divisie ging de strijd om het kampioenschap het gehele seizoen tussen Kees Kreijne en Bas Barenbrug, oftewel Lotus vs. BMW. De behendige Lotus van Kreijne was goed op bochtige circuits terwijl de BMW E36 M3 van Barenbrug het goed deed op de langere circuits.
 
Lang leek het erop dat Bas Barenbrug er met de titel vandoor zou gaan, maar het laatste weekend sloeg het noodlot voor de koploper van het kampioenschap toe. Tijdens de zaterdagrace crashte Barenbrug met zijn BMW vol tegen een andere BMW waardoor zijn auto veel schade opliep en punten uitgesloten waren. Kees Kreijne eindigde de twee races op Assen op een vijfde en derde positie en stelde daardoor het kampioenschap in de Sport-divisie veilig. Het moet voor Barenbrug een van zijn meest teleurstellende raceweekenden ooit zijn geweest.